Yássou Benáki !

Soms komt er iemand moois je leven binnenwandelen omdat hij of zij deel uitmaakt van de wereld van iemand die je zelf nog niet zo lang kent. Een vriend of vriendin en daar dan weer een kennis of familie van. Noem het maar ‘bijvangst’ of ‘collateral luck’ of… gewoon mazzel dat je iemand via via hebt leren kennen. In mijn geval was die iemand Ben, of eigenlijk Claar en Ben. Want die twee waren altijd ‘een setje’. Je zei nooit: ‘Ik ga effe langs bij Claar.’ of ‘Ik rij op de terugweg naar Ben.’, nee, zoiets deed je gewoon niet. Je ging naar Claar en Ben of je ging ergens anders heen. Niet zo raar ook, want ze waren al sinds hun tienertijd bij elkaar. Allebei van beroep aardig en daarnaast werkte Ben destijds bij Philips, in Acht als ik het goed heb. We schrijven begin jaren negentig.

Warm bad
Een jaar of acht heb ik met regelmaat, met name op vrijdagavonden, te maken gehad met Claar en Ben. Vrijdagavond was zo’n avond waarbij de ouders van mijn vriendin thuis Claar en Ben ontvingen of juist andersom. En dat was al minimaal 20 jaar het geval toen ik voor het eerst, en wat verlegen, mijn opwachting maakte. Het bleek een warm bad, ongeacht de locatie. Na een jaar of acht gingen onze wegen uiteen. Het pakte anders uit dan mijn vriendinnetje en ik eerder hadden gedacht en langzaam maar zeker verloor ik Claar en Ben uit het oog. Niet helemaal, ik zag ze nog af en toe, maar het werd natuurlijk allemaal toch anders.

Benáki
Eenentwintig jaar later kreeg ik te horen dat het niet goed ging met Ben. Hij was allang niet meer aan het werk en stond bekend als een echte genieter. Fietsen, tennissen en genieten van het opa-schap. Maar het ging ‘m niet goed en het was toen dat ik de stoute schoenen aantrok en hem opzocht. Inderdaad, hij was ziek. Maar je zag niet veel anders aan hem dan voorheen. Nog steeds een zonnige tint op zijn gelaat en helderblauwe oogjes die nog altijd vriendelijk aandacht schonken aan wie er ook maar met hem in gesprek was. ‘Hé Benáki, ’t is niet goed hè?’, vroeg ik hem nadat ik natuurlijk eerst een bakje koffie aangeboden kreeg van Claar.

We zaten in een aangebouwde serre achter het huis in Veldhoven. ‘Tja, wat zal ik ervan zeggen… het gaat op zich wel., maar mee en dan merk ik dat het efkes wat minder gaat.’ en daar hebben we dan even over doorgepraat terwijl we regelmatig van thema wisselden. Benáki, zo noemde ik ‘m meestal omdat we ooit in een flauwe bui net deden of iedereen van Griekse komaf was, kwam graag op Kreta. Maar dan wel met Claar. En met hun vaste vrijdagavondmaatjes.

Wereldberoemd stukje Kreta, vooral in Veldhoven….

Niet best
Een paar weken geleden, eind december, zocht ik Claar en Ben opnieuw op. Zoals te verwachten zaten de medici er niet naast. Ben was er niet beter op geworden. Claar vroeg nèt iets minder enthousiast dan de vorige keer: ‘Luste een bakske koffie, Bob?’. En zo kletsten we opnieuw terwijl Benáki op de bank zijn draai probeerde te vinden. ‘Ja Bob, het is ni best… maar we proberen ervan te maken wat ervan te maken valt.’ en dat was denk ik best moeilijk want de kwaliteit van Ben’s bestaan was behoorlijk achteruit gedenderd.

Ouderavond
Gisterenavond sprak ik degene waardoor ik Ben überhaupt ooit had leren kennen. Haar zoon en de mijne zijn bevriend, gaan naar dezelfde middelbare school en gisterenavond was er een ouderavond. Ze sprak me tevoren aan en zelden heb ik het lastiger gevonden een uur stil te blijven zitten. ‘Het gaat niet goed met Ben.’, zei ze voorafgaand aan de bijeenkomst, terwijl ze haar best deed om haar traantjes binnen te houden. Ze had het goed gezien: vanochtend kreeg ik van één van de zonen van Claar en Ben het bericht dat Benáki rustig was ingeslapen. Het hakte erin.

Bijzonder
Ik heb het niet meer kunnen zeggen tegen Ben, maar ik heb het wel al eerder gedacht: Ben was een bijzondere man, op een onopvallende manier. Dat is wel vaker zo, dat je je pas realiseert wat iemand bijzonder maakt als je écht gaat analyseren waarom. Wat maakte Benáki uniek, of dan toch op zijn minst uitzonderlijk? Hij leefde voor hoe het óók kan. Ik kan me niet herinneren dat ik hem ook maar één keer iets kwaads heb horen zeggen over een ander. Nee, dat moet ik corrigeren: misschien zei hij wel dat ie iets niet begreep van iemand, maar daarmee was de persoon in kwestie nog geen onmens. Dan zei hij: ‘Snap jij dat nou, dat hij (of zij) dat nou zo doet? Ik kan dat niet begrijpen…’, maar ik geloof niet dat ik Benáki ooit betrapt heb op schuttingtaal of een verwensing aan het adres van een medemens. Dat kan ik van mezelf niet altijd zeggen.

Dichter bij de zon
De laatste keer dat ik Ben en Claar trof hadden we het over geloven, hemels en dat soort dingen. Benáki had er niet zoveel mee, ik wel. Net zo min als ik, wist Ben hoe het zou gaan na zijn aards bestaan maar ik vermoed dat ie daar is waar goeie mensen terecht komen. Ik pleeg dan naar boven te wijzen omdat ik nou eenmaal denk dat het daar te doen is. Als ik het bij het rechte eind heb, dan heeft ie één voordeel: hij is dan dichter bij de zon… wat zal ie lekker bruin zien daarboven op het terras, genietend van een versgetapt koud pilsje.

Het is voor niemand leuk om zonder jou, Ben, verder te moeten. Zeker niet voor Claar, je jongens en hun meisjes en die kleinkinderen die hun opa moeten missen. Maar ik ben bovenal dankbaar en in dat opzicht blij dat ik je heb mogen leren kennen, je was een heel mooi mens. Yássou Benáki!

5 reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *