Zestien jaar later.

Het was een regenachtige middag, zoals er al vele zijn geweest, sinds vorig jaar de zon plaats schijnt te hebben gemaakt voor een andere werkelijkheid. Een natheid die de stad overmand en alle energie week na week lijkt weg te spoelen.

Schimmels telen wierig. Groene algen woekeren zelf tegen de betonnen muren op, in het stikstofrijke naar belastinggeld hunkerende Brainport. De adem van een nieuwe werkelijkheid rolt langzaam door de straten van een veel te stille stad.

Regenwormen komen uit de grond omhoog vluchtend voor het omhoog komende grondwater, dat geen andere weg meer heeft dan naar bovenkomen, naar het licht.
Uiteindelijk liggen de wormen bleek en dood tussen de straattegels. Dit heb ik nog niet eerder meegemaakt.

Lopend door de buurt, zie ik de tuinslangen uit de kelderramen hangen. Monotoon klinken de pompen die met horten en stoten het niet nader geduide grondwater weer met een poep en een scheet op straat gooien, richting de zeiknatte bodem, de goot en het riool.

De goot van de straat en de rioolkolken volgend, in gedachten verzonken, liep ik zo richting het Stadhuis. Tegen de stroom in alsof het nooit anders is geweest. Gelukkig was ik precies op tijd.

Uitgenodigd voor een gesprek en nadat de beveiliging ons een plaats gaf, werden we opgehaald voor deze ontmoeting.

Koffie, thee en water moesten het gesprek in een goede richting leiden. En dat gesprek verliep open maar toch ook op een vreemde manier. Eén van de gesprekspartners gaf ons een hand. Een koude, klamme hand. Zo’n hand die je alleen voelt, als er iets aan de hand is. De hand was niet te slap, maar de hand, het lichaam, was met angst gevuld.

Het gesprek ging over allerlei maatschappelijke zaken die zich in Eindhoven afspelen en zaken die de komende tijd ook nog gaan gebeuren. Het gesprek verliep voorspoedig, maar toch gebeurde er iets heel geks.

De persoon die ons een koude, klamme hand had gegeven, zei helemaal niets. Zelfs op het werkdomein waarin die persoon toch een belangrijke functie had weten te betrekken, bleef de persoon helemaal stil. De vakman zei helemaal niets. Zoiets hadden we nog nooit meegemaakt.

Ik dacht terug naar die tijd, waarin de onderzoektijdslijn en casus werd ontleed. Blond en naïef als wij waren, maakten wij een fout.. We traden met informatie naar buiten en dat laatste ging niet helemaal goed. Alle deuren sloegen dicht en er gebeurde nog wat meer.

Jaren daarvoor, bijna zestien jaar geleden, was ‘het’ gebeurd. De man van statuur was uit het raam gevallen. Er was een schokgolf door het gebouw en de organisatie gegaan waar wij ons nu bevonden. Vele waren bedroefd wat natuurlijk begrijpelijk was. En na een periode van veel verdriet werd er gesproken; “dat er een nieuwe tijd zou aanbreken”. Dat was bijna zestien jaar geleden. Vanaf dat moment, eigenlijk al iets eerder, was die periode eigenlijk al aangebroken.

Voor ons was er na die middag één ding duidelijk geworden. Die andere tijd, de tijd van angst en meer nare dingen, regeert nog steeds door. Dat werd weer bevestigd toen we bij het afscheid een paar zinnen kregen toegeworpen en weer een koude, klamme hand kregen. Het angstzweet was te ruiken.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *